Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6179

Datum uitspraak2001-07-26
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/31765
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het proces-verbaal van staandehouding waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleverden, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De vreemdeling bevond zich immers in een auto met twee andere mannen. De bestuurder van de auto (niet zijnde de vreemdeling) maakte zich schuldig aan een verkeersovertreding en bleek vervolgens niet in het bezit van een rijbewijs. Gevraagd naar zijn personalia gaf hij op te zijn geboren in Turkije en de Turkse nationaliteit te bezitten, doch niet in het bezit te zijn van een identiteitsdocument. In verband met het verder kunnen rijden heeft de agent aan de inzittenden gevraagd of zij misschien in het bezit waren van een rijbewijs. De bestuurder vertaalde deze vraag in een buitenlandse taal en ook het negatieve antwoord van de inzittenden werd door de bestuurder in het Nederlands vertaald. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit ten opzichte van alledrie de inzittenden een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Dat tijdens de ophouding op het bureau bij de vreemdelingendienst is gebleken dat de bestuurder wel rechtmatig in Nederland verbleef, maakt dit niet anders. Immers ten tijde van de staandehouding was dit nog geenszins gebleken. Het stond de verbalisanten niet vrij om naar de identiteitsdocumenten van de inzittenden te vragen, hetgeen blijkens het proces-verbaal wel is gebeurd. Maar aangezien het negatieve antwoord hierop niet doorslaggevend is geweest voor het ontstaan van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf - dit is ontstaan omdat de bestuurder, van Turkse nationaliteit, zich niet kon legitimeren - maakt dit de staandehouding niet onrechtmatig. Beroep ongegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr: AWB 01/31765 VRWET Inzake: A alias A, crv nummer 1700245133, verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te Rotterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. D.Grip, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1976 dan wel [...] 1966 en de Turkse nationaliteit te hebben. 2. Op 16 juli 2001 heeft de rechtbank zowel een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen als een kennisgeving ex artikel 94 Vw2000 van de zijde van verweerder. Het beroep is gericht tegen de op 13 juli 2001 ten aanzien van de vreemdeling opgelegde maatregel van inbewaringstelling. 3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 23 juli 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig dhr. M. Demir, tolk in de Turkse taal. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a Vw2000. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. 4. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het proces-verbaal van staandehouding waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleverden, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Immers de vreemdeling bevond zich in een auto met twee andere mannen. De bestuurder van de auto (niet zijnde de vreemdeling) maakte zich schuldig aan een verkeersovertreding (bumperkleven) en bleek , nadat de auto een stopteken had gekregen, niet in het bezit van een rijbewijs. Gevraagd naar zijn personalia gaf hij op te zijn geboren in Turkije en de Turkse nationaliteit te bezitten, doch niet in het bezit te zijn van een identiteitsdocument. In verband met het verder kunnen rijden van de auto heeft de agent aan de inzittenden gevraagd of zij misschien in het bezit waren van een rijbewijs. De bestuurder vertaalde deze vraag in een buitenlandse taal en ook het negatieve antwoord van de inzittenden, werd door hem weer in het Nederlands vertaald. 5. Het voorgaande leverde ten opzichte van alledrie de inzittenden naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Dat tijdens de ophouding op het bureau bij de vreemdelingendienst is gebleken dat de bestuurder wel rechtmatig in Nederland verbleef, maakt dit niet anders. Immers ten tijde van de staandehouding was dit nog geenszins gebleken. 6. Het stond de verbalisanten niet vrij om naar de identiteitsdocumenten van de inzittenden te vragen, hetgeen blijkens het proces-verbaal wel is gebeurd. Maar aangezien het negatieve antwoord hierop niet doorslaggevend is geweest voor het ontstaan van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf - dit is ontstaan omdat de bestuurder, van Turkse nationaliteit, zich niet kon legitimeren - maakt dit de staandehouding niet onrechtmatig. 7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en is al een jaar hier in Nederland zonder zich te hebben gemeld bij de vreemdelingendienst. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. 8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voortvarend heeft gehandeld. Het paspoort van de vreemdeling is gebracht en hij is inmiddels op 25 juli 2001 naar Istanbul verwijderd. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier. afschrift verzonden op: 2 augustus 2001